maandag 19 november 2012

Jotie T'Hooft, een vallende ster


« Iemand, meen ik, zal zich ons in de toekomst herinneren »
Sapho – Renée Vivien.


Enkele jaren geleden, in een taverne in de schaduw van het hoofdstedelijk justitiepaleis, maakte ik kennis met een jonge vrouw, volledig in het zwart gekleed. Zij was dichter, ik was het een beetje. Onze gesprekken leiden als vanzelf naar de literatuur. Zij was Vlaamse en zij liet mij de schrijvers uit het noordelijke deel van het land ontdekken, evenals deze uit het nabije Nederland. Ik, op mijn beurt, vertelde haar over de Franse auteurs.

Zij vertelde mij alzo over de dichters Hendrik Marsman en Paul Van Ostayen, alsook over anderen. Zij maakte ook nog een portret over een jong getalenteerd man uit Oudenaarde, Jotie T'Hooft, een dichter die veel te vroeg verdwenen is, en die mij enigzins deed denken aan mijn geliefde dichteres Renée Vivien.


Jotie


Jaren later verliet ik de hoofdstad om mij in Oudenaarde te vestigen.
Op een dag, terwijl ik door deze historische stad slenterde, bracht het toeval mij vóór een gebouw, een jeugdcentrum dat de naam « Jotie » droeg.

Deze naam riep in mij de herinnering aan mijn jonge vriendin op. Ik herinner mij nog de zachtheid van haar stem en de charme van haar woorden. Ik hoor haar nog steeds vertellen over de gelukkige kinderjaren van Jotie, over zijn basisschool en zijn ouderlijke woning in Bevere, over zijn rebelse jeugd, over het onbegrip en over zijn vlucht in de literatuur, in zijn schrijven en in het kunstmatige paradijs. Ze vertelde over zijn kleine kamertje in Gent, zijn stukgeslagen droom en zijn mislukte zelfmoordpoging, met daarna zijn terugkeer naar Bevere waar hij tijdelijk wat rust en geluk vond. Waarna hij opnieuw de hel doormaakte: de arrestatie, het vonnis, zijn ontnomen vrijheid, vreselijke ervaringen waaruit zijn werk « Heer van de Poorten » zou voortspruiten.


Jeugdcentrum Jotie


Daarna volgt een intermezzo.

De wolken wijken, een beetje zon verschijnt met wat warmte, geluk en misschien ook wat hoop: de ontmoeting en het huwelijk met Ingrid, wiens schoonvader uitgever is, de eerste gedichtenbundel « Schreeuwlandschap ». Jotie vestigt zich te Brussel en krijgt een literatuurprijs voor « Junkieverdriet ».

De laatste acte.

Woede en wanhoop, de ineenstorting, het einde, de scheiding met Ingrid en op het einde van de weg: het tragedische Brugge. In de Meesstraat getuigt, in een klein eng kamertje, een wand van de laatste liefdeswoorden vóór de grote reis. Deze keer wordt het daadwerkelijk een enkel ticket voor Jotie, die pas 21 was.

In duizelingwekkende vaart steeg ik naar de sterren…”
Renée Vivien

Het doek valt !


De laatste liefdeswoorden.



Epiloog.

Na Jotie's dood vond men, in zijn Brusselse woning, gedichten op de zwart geverfde muren gekleefd, die de dichters definitieve afscheid van het leven aankondigden.

Mijn jonge vriendin liet mij een gedicht van Jotie na, waarvan zij veel hield. Als herinnering aan haar en als eer aan de grote Oudenaardse dichter, laat ik het in dit artikel glijden:

* * *

Thuisland

Mijn thuisland is de waanzin
waar ik wederkeren zal
alleen

Verticaal landschap dat neerlag 's avonds
en ruisen bleef in de duisternis

Geen slaap. Dromen die overkomen
werpen schaduwen als wolken
en verbergen de zon

(Jotie T ' HOOFT)


* * *

Het stoffelijk overschot van Jotie rust in Oudenaarde nabij het naar hem genoemde jeugdcentrum.



Laatste rustplaats van Jotie.


dinsdag 13 november 2012

De stadsmuzikanten

 
In een verleden tijd had de stad Oudenaarde vier muzikanten in dienst: drie fluitspelers en één klaroenspeler. Ze speelden tijdens processies, bij feestelijkheden en bij de hernieuwing van de stadsmagistraten. Bij deze gelegenheid nodigde de stad hen uit op een groot banket dat georganiseerd werd ter gelegenheid van de verkozenen.

Tijdens sommige religieuze ceremonies speelden de fluitspelers van de stad eveneens in de Sint-Walburgiskerk. De klaroenspeler las, na zijn klaroengeschal, de stadsakten voor. Dit was een noodzakelijke formaliteit om de officiële beslissingen die genomen werden door de stadsmagistraten wettelijk in voege te doen gaan.

Soms gebeurde het dat tijdens publieke bijeenkomsten ook andere instrumenten, zoals de hobo, de dwarsfluiten vervingen.

De stad bekostigde de kledij van haar stadsmuzikanten: een groen kostuum bestaande uit een vest en een broek. Een hoed met omhooggeplooide boorden afgewerkt met een zilveren wapenschild met de stadswapens maakte het geheel compleet.

De stadsmuzikanten ontvingen slechts een bescheiden loon, maar ze kregen een bonus voor hun publieke prestaties.

De functie van stadsmuzikant verdween waarschijnlijk op het einde van het oude regime: op het einde van de achttiende eeuw maken de stadsrekeningen geen melding meer van bekostiging van dergelijke muzikanten.


zondag 4 november 2012

Boekdrukkunst: Oudenaarde op kop... vóór Gent!



Thierry Maertens van Aalst had de eer om de uitvinding van de boekdrukkunst in Vlaanderen te introduceren. In 1473 drukte hij het eerste boek, de “Speculum conversionis peccatorum” op Vlaamse bodem, dankzij de ingenieuze uitvinding van Gutenberg van Mainz. Andere drukkers volgden zijn voorbeeld. Het jaar erop drukt Jan van Westfalen in Leuven zijn “Liber ruralium commodorum”. In Brugge publiceert Colard Mansion op zijn beurt een werk van de Italiaan Boccacio, “Du dechiet des nobles hommes et femmes”. In Brussel laten de Broeders van het Gemene Leven hun “Speculum conscientiae” verschijnen in 1476.

Beginletters (A. de Keysere)

Enige tijd later vangen Arnaud en Pieter de Keyser, de eerste boekdrukkers in Gent, hun carrière in Oudenaarde aan. Arnaud verfranste en verlatijnste zijn naam, zoals het in die tijd een modieuze gewoonte was: Arend, Arnold de Keysere of de Keyser, Aranud l’empereur of Arnodus Caesaris. In Parijs leerde hij de boekdrukkunst. Teruggekomen uit de Franse hoofdstad vestigde hij zich in Oudenaarde, daar hij deze stad veel rustiger vond dan het onstabiele Gent van die tijd. Hij publiceerde er «  Distorie van Saladine (Audenarde gheprendt) – Hermannie de Petra (Pressum Aldenardi) – De quatuor novissimis ou les quatrechoses dernières auxquelles la nature humaine doit toujours penser ( A Audenarde impresse).

Gedrukt door Arnold de Keysere

Het einde van de troebelen te Gent liet hem toe zijn drukpersen van Oudenaarde naar Gent te verhuizen, waar hij in 1483 het eerste boek publiceerde, 10 jaar na dat van Thierry Maertens.

Gedrukt door Arnold de Keysere

Epiloog.

Na het vertrek van Arnold de Keysere bleef Oudenaarde bijna drie eeuwen zonder drukkerij. Het was pas in 1751 dat een zekere P.J. Vereecken, een Gentse typograaf, zich kwam vestigen in de stad. Gent gaf alzo aan Oudenaarde terug wat deze laatste haar eerder gegeven had: de boekdrukkunst.

 

A Audenaerde gheprendt




Een kruisvaarder


Op het einde van de 11de eeuw ontstond, na een oproep van Paus Urbanus II, in Europa één en hetzelfde gevoel: het verlangen naar Jeruzalem te gaan en er het graf van Jezus-Christus te bevrijden.

In Oudenaarde, net als elders, verenigde men zich. In 1096 nam men het kruis op en ging men op weg onder leiding van de jonge Arnold, zoon van de Heer van Oudenaarde.

Deze groep sloot zich in Constantinopel aan bij het leger van kruisvaarders, met wie ze het land van Sauria en Cilicië (beiden gelegen in het huidige Turkije) doorkruiste, met wie ze getuige was van de inname van Antiochië, met wie ze de overwinnig op de Sarrazijnse emir Korboya behaalde, en met wie ze uiteindelijk de heilige stad bezette, tussen de poort van Herodes en deze van Cedar. Toen de stad viel, drongen de Oudenaarders haar binnen met het grootste deel van het leger.

Na de inname van Jeruzalem keerden de meesten van de ridders die deze expeditie overleefd hadden terug naar hun thuishaven. Arnold van Oudenaarde bleef echter ter plaatse.

In 1106, na de slag van Rama, zocht Arnold in de vlaktes van Ascalon naar zijn schildknaap die zich verwijderd had van het kamp van kruisvaarders. Hij viel er echter in een nederlaag en liet er het leven.

Drie dagen na zijn dood brachten de Musulmanen zijn hoofd naar het kamp van de kruisvaarders. Een brief vergezelde dit lugubere geschenk: « ...dat de dood van degene van van wie we het hoofd terugsturen ons een overwinning oplevert... »

Het lichaam van de onfortuinlijke held van Oudenaarde werd weinig later teruggevonden in de kampen van de Arabieren en werd overgebracht naar Jeruzalem. Men begraafde het stoffelijk overschot in de Onze Lieve Vrouwekerk in de vallei van Josaphat.





Een klein beetje rebel






Dagobert I
Rond het jaar 623 stuurde de goede Franse koning Dagobert de bisschop Amand, die toen nog niet zo heilig als nu was, naar Vlaanderen om er de blijde boodschap van Christus onder de mensen te brengen. Dat was allesbehalve een gemakkelijke opdracht. De Vlamingen waren namelijk nog heidens gebleven.

In Gent gooide de door God gezonden man het altaar van de Romeinse god Mercurius al gauw omver en op het puin liet hij de Sint-Pieterskerk bouwen.

Daarna zette de vurige priester voet aan wal in Pamele, maar werd er niet zo gastvrij onthaald. De plaatselijke inwoners aanbaden de germaanse goden en waren helemaal niet onder de indruk van de gedreven man. Integendeel, met rebels geduw en getrek daagden ze hem uit, terwijl ze hem bespotten. De man nam de biezen en stak de rivier over.

Aan de andere oever, in Oudenaarde, kreeg hij meer gehoor en werd zijn goede woord aanvaard. Vooraleer hij vertrok, bouwde hij er een kerk, een eenvoudige kapel van aarde en stro.

Hierna zakte hij af naar Ronse, waar hij voor de brave burgers een klooster oprichtte. De godvruchtige man was van het tamelijk koppige soort en was absoluut nog niet van plan zijn missie op te geven. Daarom richtte hij in Aalst nog een bisdom op dat Pamele, ondanks zijn weerspannige inwoners, opslokte.

Twee eeuwen later was de ganse zaak opgelost: Pamele was gekerstend en de kerk van Oudenaarde was één van de twaalf belangrijkste parochies van Vlaanderen geworden.











Een heidens doopvont
  



Het begin van het verhaal


Er was eens, heel lang geleden, toen de reuzen die het universum bevolkt hadden al een legende waren, toen de Galliërs verdwenen waren en het Romeinse rijk niet meer was, een Gotisch volk, de Vandalen genoemd. Vlaanderen beviel hun wel, en daarom hielden zij er halt met kinderen, vrouwen en bagage. Dit alles gebeurde in het begin van de 5de eeuw. Zij waren echter niet de enigen die Vlaanderen een aangename verblijfplaats vonden: ook andere droomden van haar verovering. Om zich aldus te beschermen bouwden zij allen burchten, waaronder een bijzondere in Oudenaarde. Deze laatste was heel eenvoudig en werd de « Turris Aldenardensis » of « Den Toer van Oudenaarde » genaamd en bevond zich op de linkeroever van de Schelde te Pamele.


Op hun beurt verdwenen de Barbaren, waarna de tijd van Karel de Grote aanbrak. Later, onder Boudewijn de Kale, plunderden de Vikingen de stad en legden haar in as. Nog wat later werd een afstammeling van de Hertogen van Narbonne Heer van Oudenaarde. Op de andere oever, rechtover Pamele, liet deze op zijn beurt een kasteel bouwen. Zijn kleinzoon huwde met Mathilde, de laatste erfgename van het huis van Pamele. Tussen Oudenaarde en Pamele werd een brug gebouwd. Vanuit het huwelijk en deze brug werd een grote stad geboren...

Jan zonder Vrees

Oudenaarde werd in 1188 opgericht als « Gemeente » en had dezelfde privileges als Gent. Voortaan werd de stad bestuurd door haar inwoners. Twee eeuwen later deden de Hertogen van Bourgondië haar alle eer aan door hun aanwezigheid.
De hertog Jan Zonder Vrees maakte er zelfs zijn hoofdstad van.
Al gauw brak de 15de eeuw aan, en de handige Oudenaarders maakten de tapijtkunst tot een vermaarde en beroemde kunst in gans Europa en deze kunstvorm werd dan ook hun rijkdom.

 Keizer Karel

Keizer Karel beminde Jehanne Van der Gheynst in Oudenaarde.  Uit hun liefde werd Margaretha van Parma geboren.

Meermaals belegerden de Gentenaars Oudenaarde. In de 16de eeuw ontsnapte de stad niet aan de religieuze oorlog, noch aan de menselijke waanzin.

De Franse koning Lodewijk XIV toonde interesse voor de stad Oudenaarde.

Op 11 juli 1708 werd in Eine een slag gevoerd waarbij de Fransen onder een slechte aanvoering verslagen werden door de Engelse Graaf van Marlborough.

Lodewijk XIV

Op het einde van de 18de eeuw dommelde de stad wat in, haar momenten van glorie waren voortaan verleden tijd.

In 1837 verbleef de beroemde Franse schrijver Victor Hugo te Oudenaarde, en de stad inspireerde hem tot enkele mooie overpeinzingen.

In dezer dagen telt de stad meer dan dertigduizend inwoners en Oudenaarde draagt haar geschiedenis nog steeds in ere. De auteur van deze korte tekst wil dan ook graag met u, lezer van deze blog « Oudenaarde, als men je vertelt » haar rijke verleden en enigerlei gebeurtenissen delen en als het ware doen herleven.